Complicaties en herstel bij een longtransplantatie
Eén van de belangrijkste complicaties bij een longtransplantatie is afstoting. Bij acute afstoting wordt de donorlong binnen een paar uur afgestoten. Als de afstoting snel herkend wordt, kan het behandeld worden met een hoge dosering van het medicijn prednison (een corticosteroïd). Symptomen van een acute afstoting zijn een grieperig gevoel, koorts, kortademigheid en vermoeidheid. Daarnaast kan de longfunctie verslechteren.
Een afstoting kan ook later plaatsvinden. Dit noem je chronische afstoting. De kans op chronische afstoting na een longtransplantatie is vrij groot. Ongeveer de helft van de patiënten krijgt na vijf jaar een vorm van chronische afstoting. Chronische afstoting is meestal niet te behandelen.
Hiernaast ben je na een longtransplantatie erg gevoelig voor infecties door de afweeronderdrukkers (immunosuppressiva) die je moet blijven slikken.
Herstel na een longtransplantatie
Na de operatie krijg je immunosuppressiva om afstoting te voorkomen. Met deze medicijnen wordt je immuunsysteem onderdrukt, waardoor je een sterk verlaagde afweer hebt. Hierdoor wordt je geïsoleerd verpleegd op een gedesinfecteerde kamer. Je ligt aan de beademing, waardoor je niet zelfstandig kan eten en drinken. Medicijnen en voedingsstoffen worden via een infuus gegeven. Meestal blijf je drie tot zeven dagen op de intensive care. Hierna ga je naar de geïsoleerde verpleegafdeling.
Naar huis
Als je in staat bent jezelf weer te verzorgen, te lopen en trap te lopen mag je naar huis. Hiernaast moet je weten welke medicijnen je wanneer moet innemen. Thuis moet je iedere dag je temperatuur, gewicht en longfunctie controleren. Als hier iets ongewoons aan is moet je contact opnemen met het ziekenhuis. Je moet in het begin wekelijks terug naar het ziekenhuis voor controle. Je longfunctie, bloed en hart worden dan onderzocht. Na verloop van tijd wordt de periode tussen controles wat langer.
Na een longtransplantatie is de gemiddelde levensverwachting ongeveer acht jaar.