Prognose en diagnose bij ALS
De verschijnselen van ALS verergeren zich gelijkmatig. Het tempo waarin dat gebeurt verschilt van persoon tot persoon. Perioden van stilstand of een plotseling versnelde achteruitgang doen zich niet voor. Door spierzwakte ontstaan verschillende beperkingen: door zwakte van de beenspieren kan men moeilijk (trap)lopen, door zwakte van de spieren in de handen en armen worden dagelijkse handelingen als wassen en aankleden onmogelijk. Zwakte van de keelspieren zorgt ervoor dat mensen niet meer kunnen praten en eten. Sommige mensen met ALS verslikken zich veel. Als mensen eenmaal verschijnselen van ALS hebben, leven zij gemiddeld nog drie jaar. Soms is dat veel korter, maar niet zelden ook veel langer. Ongeveer 20% van de mensen met ALS leeft na de eerste verschijnselen nog ten minste vijf jaar. Er zijn mensen die tien of twintig jaar leven met ALS.
Diagnose stellen bij ALS
Voor het stellen van een nauwkeurige diagnose bij ALS zijn verschillende onderzoeken nodig. De neuroloog zal een lichamelijk onderzoek uitvoeren. De arts let daarbij met name op eventuele fasciculaties (onwillekeurige, plaatselijke samentrekkingen van kleine bundels spiervezels). Wanneer de fasciculaties niet spontaan optreden kan de arts ze met een tikje met een reflexhamer uitlokken. Verder is meestal een elektrisch spieronderzoek nodig (elektromyografisch onderzoek of EMG). Dit onderzoek is niet prettig, het kan soms zelfs wat pijnlijk zijn. Het is echter geen echt vervelend onderzoek. Soms wordt een MRI-scan gemaakt. Hierbij wordt met magnetische straling een beeld gemaakt van de bijvoorbeeld de hersenen. Dit onderzoek is pijnloos. Een spierbiopsie is slechts zelden nodig. Bij dit onderzoek haalt de arts met een naald een stukje spierweefsel weg, dat onder een microscoop onderzocht wordt. Andere onderzoeken zijn over het algemeen niet nodig.